Adjectief: zwaar, mat, dof, grof, hol, schor, laag, diep, donker, bronzen.
Werkwoord: snorren, horren, knorren, ruisen, aanruisen, doorruisen, floepen, tjoeken, paffen, zoemen, zoenen, zoeven, slaan, kwakken, plompen, ploffen, bonzen, grollen (Zn.), rollen, dokkeren (Zn ), denderen, ratelen, aanratelen, klateren, aanrazen, dreunen, nadreunen, daveren, huilen, loeien, aanloeien, grommen, gonzen, stommelen, bommen, bommelen, rommelen, grommelen, donderen, klunderen, kermen, brommen, uitbrommen, ronken, bulderen, aanbulderen, uitbulderen, rullen (Zn.), balderen, bolderen, burrelen (Zn.), brullen, aanbrullen, uitbrullen.
Naamwoord: gebalder, gebof, gebrom, gebrul, gebuis (Zn.), gedonder, gedreun, gegons, gegrol, gegrom, gedommel (Zn.), gerommel, gedaver, gedeun (Zn.), gekwak, geratel, geronk, gesnor, gestommel, snor, knor, slag, smak, kwak, bof, pof, dof, plof, plomp, plons, ronk, gons, dreun, donder.
Onrechtstreekse wending: bats, pats, pang, flap, piefpaf, piefpafpoef, paf, pardaf, pardoef, pardoes, roef, rits, bom, plots, klots, bof, plof, pof, poef, plomp, plons, klosklos.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Doffe klank
betekenis & definitie