Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 09-06-2019

Quaestor

betekenis & definitie

Quaestor - ταμίας. Oorspronkelijk is dit woord hetzelfde als quaesītor, welke naam in zwang bleef voor hem, die met de leiding van een gerechtelijk onderzoek werd belast.

Onder de rom. koningen komen quaestores parricidii voor, die niet slechts in zaken van moord, maar in het algemeen in res capitales werkzaam schijnen geweest te zijn als openbare aanklagers. Onder de republiek komen er reeds vroeg twee quaestores voor, die door de consuls benoemd werden, en hun ondergeschikt waren.

Sedert 447 werden zij in de comitia tributa gekozen, zoodat ze magistratus populi werden. Sedert 421 werden er 4 benoemd, en wel promiscue de plebe ac patribus, waarvan twee te Rome bleven (quaestores urbani), en tweede consuls in den oorlog vergezelden. In 267 werd het getal op acht gebracht, waarvan 4 voor Italia, in 81 door Sulla op twintig, in 45 door Caesar op veertig. Het lot wees aan, welke twee als quaestores urbani of quaestores aerarii te Rome zouden blijven en naar welke provincie elk der overige zou gaan. Daar dus het lot den stadhouder en zijn quaestor samenbracht, bestond er tusschen hen een vinculum pietatis als tusschen vader en zoon, en was bij ontstentenis van den stadhouder de quaestor diens aangewezen plaatsvervanger. Overigens was hij belast met de boekhouding der staatsgelden in de provincie, evenals zijne ambtgenooten te Rome. De quaestores urbani of aerarii waren belast met het opsporen en vonnissen van halsmisdaden van niet-politieken aard (zie Contio). Zij oefenden deze rechtspraak uit als lasthebbers der consuls; bovendien waren zij werkzaam ten behoeve van de schatkist (aerarium) en toen door de instelling der quaestiones perpetuae langzamerhand hun crimineele rechtspraak verviel, werd het beheer der schatkist hun voornaamste bezigheid. Zij mochten geene uitbetalingen doen dan op een bevelschrift van den senaat, uitgezonderd aan de consuls, wanneer deze te Rome waren. Zij inden de belasting der burgers (tributa), der bondgenooten (stipendia), de inkomsten der bezittingen van den staat (vectigalia), verder de boeten (bona damnatorum) en de opbrengst van den oorlogsbuit (manubiae). Zie verder aerarium. Aan de quaestores urbani was ook opgedragen de zorg voor het onthaal van vreemde vorsten en gezanten. Uit den aard der zaak werd het werk voornamelijk verricht door een personeel van vaste klerken (scribae), aan wier hoofd de sex primi stonden, maar de quaestoren hadden de verantwoordelijkheid. Sedert de quaestuur de primus gradus ad honores was geworden, werd dit ambt door betrekkelijk jonge menschen bekleed. Daar men tien dienstjaren bij het leger moest tellen (die echter niet onafgebroken moesten worden uitgediend), was de leeftijd van 27 jaren, zooals bij de Gracchen het geval was, wel de vroegste voor de quaestuur. Eerst sedert het jaar
81 (lex Cornelia de magistratibus) hadden de quaestoren na afloop van hun ambtsjaar zitting in den senaat. De quaestoren aanvaardden hun ambt op 5 December.