Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Hamilcar

betekenis & definitie

Hamilcar - Ἀμίλκας, naam van verschillende carthaagsche veldheeren. 1) zoon van Mago en vader van Gisgo. Hij sneuvelde in 480 aan de Himera bij de zware nederlaag, die Gelo van Syracusae den Carthagers toebracht.—2) Ham., die in 309 bij het beleg van Syracusae sneuvelde, terwijl Agathocles de Carthagers in hun eigen gebied bestookte.—3) veldheer op Sicilia in den eersten punischen oorlog, door de Rom. in Afrika (258) krijgsgevangen gemaakt. Later strijdt hij weer tegen de Numidiërs en Mauretaniërs, die opgestaan waren.—4) Hamilcar, bijgenaamd Barcas = bliksem, de vader van Hannibal.

In 247 naar Sicilia gezonden, hield hij zich zes jaar tegen de Rom. staande, terwijl zijne vloot bij herhaling op de italiaansche kusten stroopte. Na den vrede dempte hij met Hanno den opstand der carthaagsche huurtroepen in Africa (241–238) en stak kort daarna naar Hispania over, waarheen hij zijn negenjarigen zoon Hannibal medenam. In acht jaar tijds (237–229) onderwierp hij het grootste gedeelte des lands aan Carthago, totdat hij in den winter van 229/8 in een gevecht tegen de Vettonen sneuvelde.

Hij liet drie zoons na: Hannibal, Hasdrubal en Mago.—5) carthaagsche generaal, die in 218 op Melite (Malta) door de Rom. gevangen werd genomen.—6) carth. veldheer, die in 200 in Gallia Cisalpīna het bevel voerde en den oorlog, ook na den vrede, op eigen hand voortzette, totdat hij in 197 sneuvelde.Ἅμιπποι, bij de Boeotiërs een troep voetknechten, waarvan iedere man aan een ruiter toegevoegd was, met dezen in en uit het gevecht ging, en naast hem te voet streed. In de eerste helft der vierde eeuw werd ook bij het atheensche leger zulk een corps ingevoerd.