Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Asclepius

betekenis & definitie

Asclepius - Ἀσκληπιός, Aesculapius, zoon van Apollo en Corōnis, dochter van Phlegyas, of Arsinoë, dochter van Leucippus, geb. in Thessalië, te Epidaurus of in Messenië. In de oudste gedichten wordt hij voorgesteld als een heros, die, door Apollo aan Chiron toevertrouwd, door dezen opgevoed werd en van hem o. a. de geneeskunde leerde, waarin hij het zoover bracht dat hij niet alleen vele zieken genas, maar zelfs dooden deed herleven. Toen echter werd hij door Zeus, die niet wilde dat de menschen geheel van de vrees voor den dood bevrijd zouden worden, met den bliksem getroffen en, op verzoek van Apollo, als sterrenbeeld aan den hemel geplaatst.

Later werd Ascl. algemeen vereerd als de genezende god, eene hoedanigheid die eigenlijk tot het wezen van Apollo behoort, en had hij heiligdommen in verscheiden plaatsen, vooral zulke die wegens schoone en gezonde ligging, bronnen e. dgl. veel bezocht werden door hen die genezing van ziekten zochten. Daartoe legde men zich, na het vervullen van nauwkeurig omschreven plechtigheden, in of bij den tempel neer, waarop men in den slaap de gewenschte voorschriften van den god ontving, die echter meestal door de priesters verduidelijkt moesten worden. Vooral beroemd was zijn tempel te Epidaurus, rijk begiftigd met de geschenken van herstelde zieken, waar om de vijf jaar te zijner eer een groot feest, Ἀσκληπίεια, gevierd werd; later was Pergamum de hoofdzetel van zijn eeredienst.

De haan, de hond en de geit waren hem gewijd, maar bovenal de slang, waarmede hij steeds afgebeeld wordt en onder welker gedaante de god zelf zich soms vertoont. Z. Aesculapius.