Op de Waddeneilanden nemen zilvermeeuwen (Larus argentatus Pontoppidan) en kleine mantelmeeuw (Larus fuscus L.) de laatste jaren snel in aantal toe. De zilvermeeuw broedt op alle eilanden.
Sinds de achteruitgang van deze soort in de jaren 1965 en 1966 broeden thans in het Waddengebied grotere aantallen dan daarvoor. Bedroeg het totale aantal in 1964 16.700 broedparen op alle Waddeneilanden tezamen, tegenwoordig is dit aantal opgelopen tot (1973) 23.600 paar.
Ook de kleine mantelmeeuw wordt op enige Waddeneilanden talrijker. Op Terschelling is .het aantal van 1965 tot 1975 toegenomen van 150 tot 2200 broedparen.
De zilvermeeuw broedde in 1971 voor het eerst in het Lauwerszeegebied. De stormmeeuw (Larus canus L.) broedt in Friesland uitsluitend met enige honderden paren op de Waddeneilanden.
De kokmeeuw (Larus ridibundus L.) daarentegen is broedvogel in de gehele provincie. De grootste broedkolonies bevinden zich langs de Friese Waddenkust op de kwelders en in de Lauwerspolder.
In 1972 broedden in Frl. weer dwergmeeuwen (Larus minutus Pallus). De laatste vestiging (op de Workumerwaard) was opgemerkt in 1968.
Voor die tijd broedde de soort te Bantega, voor het laatst in 1956. De nieuwe kolonies in de Lauwerspolder (in Fr. deel gelegen) telden in 1974 tenminste 35 broedparen.
Zie ook Nieuwe vogelsoorten.