Gepubliceerd op 21-01-2020

GIFFEN, ALBERT EGGES VAN

betekenis & definitie

(Noordhorn 1884-Zwolle 1973), archeoloog. Bracht zijn jeugd door in o.m.

Heerenveen, Bozum, Goutum. Leerde jong de terpen kennen en interesseerde zich voor opgravingen.

Promoveerde op proefschrift Die Fauna der Wurten (1913), stichtte het BiologischArcheologisch Instituut van de R.U. te Groningen en het Instituut voor Prae- en Protohistorie van de Universiteit van Amsterdam, was vormgever van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, conservator van musea te Leiden, Assen en Groningen en hoogleraar te Groningen en Amsterdam. In Friesland ondernam hij ruim 60 opgravingen, van het neolithische hunebed te Rijs tot de middeleeuwse kloosters van Smalle Ee en Klaarkamp.

Ook onderzocht hij terpen en wierden, waaronder de voorbeeldige opgravingen te Ezinge, welke onder meer van groot belang was voor de kennis van het Fr. boerenhuis in de Ijzertijd. Nog in zijn laatste levensjaar hield hij zich bezig met de herkomst van de Friezen.Lit: Palaeohistoria XV (1973); Jaarboek Groningen 1973 (1974).

< >