Gepubliceerd op 21-01-2020

GENOOTSCHAP VAN GESCHIED-, OUDHEID- EN TAALKUNDE, FRIES

betekenis & definitie

Opgericht in 1827. Legde zich in de eerste vijftig jaar van zijn bestaan vooral toe op studie, gaf van 1829 tot 1835 een Frysk Jierboekje uit en publiceert sedert 1837 het tijdschrift De Vrije Fries (s. 1955 in samenwerking met de Fryske Akademy) dat tot 1969 eens in de twee jaar verscheen en sedert 1969 een jaarboek is.

Tevens werd een groot aantal geschriften uitgegeven of gesubsidieerd. Bij zijn 50-jarig bestaan in 1877 organiseert het Genootschap een grote historische tentoonstelling, die de stoot geeft tot het Fries Museum (1881), waarin het Genootschap een hoogst belangrijk werkterrein heeft gevonden.Het Genootschap blijft het museum beheren tot 1969. Per 1 januari 1970 wordt echter het museumpersoneel, tot dusver in dienst van het Genootschap, als provinciale ambtenaren benoemd. Daar het subsidietechnisch gewenst bleek het Fries Museum eigen rechtspersoonlijkheid te geven, werd op 30 december 1969 de oprichtingsacte van de Stichting Het Fries Museum gepasseerd, die sedertdien het museum en zijn uithoven beheert. Een en ander werd mede mogelijk gemaakt door een wijziging van de statuten der vereniging Fries Genootschap op 16 december 1969. In de nieuwe statuten wordt als doel der vereniging omschreven „het onderzoek naar en het verspreiden van kennis omtrent al hetgeen de geschiedenis, oudheid- en taalkunde van Friesland betreft. De vereniging tracht dit doel te bereiken door het steunen van de exploitatie van de musea in beheer bij de stichting Het Fries Museum, door het uitgeven of het steunen der uitgave van geschriften, het houden van wetenschappelijke bijeenkomsten en het verrichten van andere werkzaamheden die bevorderlijk zijn voor het doel”.

Verliepen de overgang van het Fries Museum van Genootschap naar nieuwe Stichting en de wijziging der statuten vrijwel geruisloos, meer deining was er in de bibliotheekkwestie, die in 1965 en 1966 speelde. Het Genootschap was vanouds in het bezit van een belangrijke boekerij, die in het Fries Museum ondergebracht was, maar daardoor zo weinigen werd geraadpleegd, dat er kon worden gesproken van een wanverhouding tussen de importantie van de bibliotheek en het aantal gebruikers van de boekerij. Zo rijpte de gedachte, de bibliotheek over te dragen aan de Provinciale Bibliotheek, waar de bereikbaarheid der geschriften veel groter zou kunnen zijn. Die overdracht, die geruime tijd vergde, werd in 1965 voltooid. Er bleef toen nog een aanzienlijk restant over, dat óf niet in de P.B.-collecties paste of daar reeds voldoende aanwezig was. Uit het restant werd eerst door enige instellingen en enkele particulieren een keus gedaan, tegen betaling van de getaxeerde waarde.

De hele rest werd gezonden aan de fa. Beyers te Utrecht om te worden geveild. Reeds in 1965 kwam het eerste, kleine gedeelte onder de hamer.

Over deze gang van zaken ontstond in de kring der Genootschapsleden deining, omdat een 35-tal leden van mening was, dat er te simpel met het resterende boekenbezit was omgesprongen en dat verschillende geschriften Friesland verlaten hadden, terwijl ze toch in eerste instantie in Friesland hadden moeten blijven. De leden verzochten om een buitengewone ledenvergadering, waartoe trouwens ook het Genootschapsbestuur reeds had besloten. De vergadering, op 7 januari 1966, ging uit van een memorandum van het bestuur en had een bijzonder emotioneel verloop. Tenslotte konden alle partijen zich verenigen met het voorstel alle nog ten verkoop bij de fa. Beyers te Utrecht zijnde boeken terug te laten komen en aan de Provinciale Bibliotheek ter beschikking te stellen, opdat deze alsnog hieruit een keus kon maken, waarna het restant niet verkocht zou worden alvorens de ledenvergadering gehoord werd. Aan de particulieren werd gevraagd de gekochte boeken terug te leveren.

Aan dit besluit is uitvoering gegeven. Nog enkele jaren achtereen werden over de afwikkeling van de bibliotheekzaak vragen gesteld op de algemene ledenvergaderingen van het Fries Genootschap tot deze zaak tot een zo goed mogelijk einde was gebracht.

H. Kingmans

< >