(arab. Bedawi, d. i. woestijnbewoners), de nomaden-volkeren in de woestijnlanden van Voor-Azië en van Noord-Afrika, oorspronkelijk (dat wil zeggen in den vroegsten tijd) herkomstig uit de woestijn van Arabië.
Ze belmoren allen tot den semitischen volkstam, en meer bepaaldelijk tot den ismaëlilischen tak; zij belijden den Islam, leven van veeteelt, koophandel en rooverij. Vrijheidsliefde, gastvrijheid en dapperheid zijn hunne deugden; wraakgierigheid, roofzucht en trouweloosheid hunne ondeugden. Over het algemeen zijn de B. van eene welgemaakte gestalte en bruin van huid. Hunne kleeding bestaat in een haik (een ruim onderkleed) en een boernoes (een wijden mantel). Hunne leefwijze is aartsvaderlijk; elke familie of stam staal onder een oudste of sheik, en woont op zich zelve; daar waar twee of meer familien zamenwonen in een dorp of doewar (duar) staan ze onder een uit de sheiks gekozen dorps-overste; wanneer verscheidene doewars met elkander zoo in betrekking staan, dat ze een geheel of een grooten stam vormen, kiezen al de sheiks uit hun midden een opperhoofd, die kaid of emir genoemd wordt; hunne maraboets of priesters oefenen een zeer grooten invloed uit. De doewar.dat is de legerplaats, van een zwervenden Beduïnen-stam bestaat uit een onregelmatigen ring van tenten.