Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

blinker

betekenis & definitie

juweel, edelsteen

In 1844 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. Omstreeks 1860 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, opgesteld door M. Verwoert, indertijd directeur van een gevangenis te Utrecht.

• ‘Waaráchtig Bert,’ zeide Paul, bijgenaamd de barbier, omdat hij vóór zijne inhechtenisneming dat beroep had uitgeoefend, waaráchtig Bert, gij zult bekennen dat als gij toen zoo eileija [domme] kerel niet waart geweest toen gij die blinkers vondt.’ ¶ J. de Vries, De verborgenheden van Amsterdam dl 1 (1844), p. 276. De schrijver verklaart de betekenis (‘diamenten’) in een voetnoot.
• ‘De gefiepste blinkers terugvinden, natuurlijk,’ zei hij. Havank, De verkavelde bruidegom (1960), p. 23
• Plotseling kwam Parijse Leen met een heel gevolg binnen, ze had zich in een open auto laten voorrijden, uitgedost als de koninging [sic] voor een bezoek aan de schouwburg, in een lange avondjurk afgezet met nertsbont en op haar keurig gekapte hoofd zat een kroontje met juwelen. Aan der armen en handen zaten zoveel blinkers dat ik dacht dat ze de goudkoorts had. ¶ Haring Arie, De sarkast (1989), pp. 241-242