I. bestendig, vast, gestadig; geregeld, gelijkmatig; standvastig; oppassend, solide; kalm; steady!, kalm!; steady as she goes, koers houden!;
II. 1. vastheid geven aan, vast, geregeld of bestendig maken; 2. kalmeren, tot bedaren brengen; steady your helm, houd je roer recht;
III. steady oneself, zich steunen;
IV. tot rust komen (ook: steady down).