Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 28-02-2022

ground

betekenis & definitie

I. grond, (ook: grondkleur); achtergrond; bodem; terrein; grounds, grondsop, droesem, (koffie)dik; aanleg, park; break ground, beginnen te graven, het terrein ontginnen; break new ground, fig pionierswerk doen; change (shift) one's ground, van standpunt (positie) veranderen; cover much ground, een hele afstand afleggen; fig veel afdoen; zich over-een groot gebied uitstrekken; cut the ground from under one’s feet, iemand het gras voor de voeten wegmaaien; gain ground, veld winnen, vorderen; give ground, wijken; hold (keep, maintain, stand) one's ground, stand houden, voet bij stuk houden; lose ground, terrein verliezen; touch ground, grond voelen; above ground, boven aarde; nog in leven; on sure ground, op veilig terrein; on the ground of..., op grond van, wegens; on the ground (s) that, op grond van het feit, dat.... omdat, daar; on personal grounds, om redenen van persoonlijke aard; fall to the ground, op de grond vallen; fig in 't water (in duigen) vallen;

II. gronden; grondvesten, baseren; gronderen, grondverven; de gronden onderwijzen; op de grond leggen [geweren]; op strand zetten; op de grond houden; naar de aarde afleiden; well grounded,

1. gegrond [v. klachten];
2. goed onderlegd (in in);

III. aan de grond raken, stranden.

IV. V.T. & V.D. van grind; ground glass, matglas.

< >