I. (uit)stromen [vloeistoffen], gutsen; uitlopen, opvliegen; gloeien; blozen;
II. doorspoelen; onderwater zetten; opjagen ’t bloed naar 't hoofd jagen; aanvuren, overmoedig doen worden; gelijkmaken, voegen [een muur]; flushed, ook: verhit; flushed with joy, dolblij; flushed with succes, in de roes van het succes;
III. (plotselinge) toevloed, stroom; opwelling; blos; gloed; roes, opwinding; opgejaagde vlucht [vogels]; suite; uitlopende blaadjes;
IV. overvloedig (voorzien van of), vol [v. water]; rood, blozend; effen, gelijk, vlak; te flush (of money), goed bij kas zijn.