I plank, dee|; bord; tafel; kost, kostgeld; aan boord; bestuurstafel; raad, commissie, bestuur, college, Departement, ministerie; bordpapier, karton; the boards, de planken: het toneel; board and lodging, kost en inwoning; board of directors, raad van commissarissen; open blunder, open board, open, eerlijk; go b y the board, over boord gaan; verloren gaan; in boards, gecartonneerd; on board, aan
boord (van); in de trein ;
II beplanken, met planken beschieten; aanklampen, enteren; aan boord gaan van; stappen in; in de kost nemen, hebben of doen; board out. uitbesteden; board up, dichtspijkeren (met planken);
III in de kost zijn (bij wilth).