(Middelburg 28 nov. 1849-Den Haag 7 nov. 1931). Bouwkundige.
Bezocht te Middelburg de Rijks H.B.S. en werkte achtereenvolgens bij Waterstaat en sedert 1875 als opzichter bij verschillende bouwwerken. Onder het pseudoniem J. van ’t Scheld schreef hij een brochure over De toestand van de Heerengracht in verband met de afvoer van rioolstoffen te Middelburg (1882). In 1883 verscheen in het Bouwkundig Weekblad zijn Bijdrage over het vraagstuk der riolering van steden. Van 1885 tot 1906 leidde hij de restauratie van de rijksabdijgebouwen van Middelburg; over de staat van de gebouwen berichtte hij in de Middelburgsche Courant van 22 januari 1902 en over andere Zeeuwse gebouwen in het Bouwkundig Weekblad. Hij was lid van de rijkscommissie ter beschrijving der monumenten. In 1902-03 wist hij de voorgenomen afbraak van de Koorkerk te voorkomen.
Notoir verzamelaar van volkskunst en kunstnijverheid (‘Jan Antiek’) organiseerde hij de twee grote Zeeuwse tentoonstellingen over oud koperwerk (1904) en oud goud- en zilverwerk (1906). In 1907 werd hij benoemd tot directeur van het Kunstnijverheidsmuseum te Den Haag, als zodanig zette hij in 1909, in samenwerking met de Stuers, de grote tentoonstelling van oude kunst en kunstnijverheid op en organiseerde de in 1913 gehouden tentoonstelling van kerkelijke kunst te ’s-Hertogenbosch. Hij heeft o.a. geschreven: Het arsenaal te Veere (1885); Openbare slachthuizen in kleine gemeenten (1887); Openbare gebouwen in Zeeland (1893); De Abdij van Middelburg, Geschiedkundige aanteekeningen (1894); Het Middelburgse raadhuis (1908); Jhr. De Stuers als kunstverzamelaar (1913) en Het Middelburgse raadhuis in de Tweede Kamer (1917).LITERATUUR
Nagtglas, Levensberichten. Polman Kruseman, Zeeland 1813-1913. Molhuysen, 1849-28 november-1929. H.E. van Gelder, Herinneringen van een secretaris, 45. De Bruin, Jan Adriaan Frederiks.