Ook Verrucius, Verruci(i).
Familie afstammend van Wilhelmus Verrutius, koster-organist van de Der Aa-kerk (eerste helft 16de eeuw). Onder het rectoraat van zijn zoon Gerlacus Verrutius, rond 1560, trok de A-school veel leerlingen. Hij had davidjoristische sympathieën en stond daarom onverschillig tegenover de religieuze richtingenstrijd van zijn tijd.
Gerlacus’ zoon, de jurist Hiëronymus Verrutius (1546-1601), studeerde in Heidelberg, Parijs, Bourges en Dowaai. Hij werd syndicus der Ommelanden (1574) en was als zodanig zeer actief in de bestrijding van het Groninger stapelrecht; hij vertegenwoordigde de Ommelanden als gezant. In 1580 vertrok hij in ballingschap naar Friesland. Door sommigen werd hij als werktuig van de Ewsums gezien. Hiëronymus correspondeerde o.a. met de Friese geschiedschrijver SufFridus Petrus en was mogelijk de auteur van een naamloze kroniek over de perikelen tussen Stad en Ommelanden en de Nederlandse Opstand in bredere zin (1549-1571).
De opkomst van het geslacht Verrutius was gebaseerd op carrière, niet op afkomst. Hiëronymus’ nazaten waren beambten en raakten geparenteerd aan het Groninger patriciaat en de Ommelander en Friese adel. Eind 17de eeuw bezaten afstammelingen enige tijd de borgen Alma en Schultinga te Bedum en waren jonkers.
Lit.: W. Bergsma en E.H. Waterbolk, Geschiedverhaal van een Ommelander notabele ca. 1330-ca. 1570 (Groningen 1991); NNBW III, 1297-1298; S. Zijlstra, Het geleerde Friesland - een mythe? Universiteit en maatschappij in Friesland en Stad en Lande ca. 1380-1630 (Leeuwarden 1996).