Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Slapsma-tiessens

betekenis & definitie

Aanduiding van een bijzonder soort proza, naar de fictieve figuur van de weduwe van die naam, een creatie van J. Rietema, waarvan veel stukken van 1924-1949 verschenen in het Maandblad Groningen en daarna tot 1961 in het Nieuwsblad van het Noorden.

Het aparte karakter wordt gevormd door de uiterlijke Nederlandse vorm waaronder zich authentiek Gronings blijkt te verbergen. De slotzin van het dagboek waarin een deel van de teksten verzameld is, luidt bijvoorbeeld: ‘Dat zou ja op ruzie en slagerij uitdraaid wezen (....) en daar trouwt een toch niet voor’. Met wijziging van een groot deel van de klinkers ontstaat een volledig acceptabele Groningse zin die in de originele vorm, als Nederlands gepresenteerd, sterk humoristisch werkt, althans voor degenen die de dialectische onderlaag herkennen.Het genre (wel in het Fries maar verder in de Nederlandse streektalen weinig bedreven) is niet slechts door Rietema verkend, maar ook door o.a. Geert Teis, Germ Elst, Jan Boer, Jan Bos en komt veel later bijvoorbeeld incidenteler voor in proza van Jan J. Boer, Kees Visscher en Jan Siebo Uffen die het proza ook beugeltas-Hollands en Grollands noemt. Ter Laan rangschikt het onder de trefwoorden Pekelder Hollands en Hooghoarlemmerdieks. Het heet ook haalf put-, haalf regenwotter.

Lit.: J. Rietema, Bloemlees uit mijn dagboek (Groningen 1940); ). Rietema, Uit het dagboek van Mevrouw Slapsma-Tiessens. J.A. Fijn van Draat ed. (Winschoten 1972).

< >