Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Ripperda

betekenis & definitie

Ommelander adellijk geslacht, stamt mogelijk af van de in de 13de eeuw genoemde Rippertus de Nothensum. De familie vormde lange tijd het machtigste hoofdelingengeslacht in oostelijk Fivelingo.

Het geslacht vangt aan met Unico Ripperda (gest. 1400), hoofdeling te Farmsum en Wedde en proost te Farmsum en Loppersum, nauw verwant aan de familie Addinga in Westerwolde. Hij huldigde in 1398 met een aantal andere hoofdelingen de graaf van Holland. De stad Groningen liet daarom zijn borg te Farmsum, na veel moeite, innemen. Ook nadat de partijgenoten van Unico’s zoon Haye Ripperda in 1415 Groningen in wisten te nemen, bleef de relatie met de stad moeizaam. In 1435 kwam een verzoening tot stand, waarbij Haye en zijn zoon Boek Ripperda gedwongen werden hun borg open te stellen voor de stad. Boeles zoons Unico Ripperda (rond 1425-1474), eveneens hoofdeling en proost te Farmsum, verkreeg tijdens een gezantschap met Johan Rengers ten Post en Henrick Stoter in 1474 een aantal privileges.

Hij overleed echter nog in hetzelfde jaar. Hij was gehuwd met Ulske Ukena, dochter van Focke Ukena. Doordat haar twee zusters kinderloos overleden, kwamen belangrijke borgen en goederen te Dijkhuizen bij Tjamsweer, Winsum en Oosterwijtwerd uit het bezit van Focke Ukena aan de familie Ripperda. Unico’s zoon Haye Ripperda (gest. 1504) erfde de borg in Farmsum, de nazaten van Focke Ripperda (gest. 1480) de borg in Winsum en Eggerick Ripperda (gest. 1537) de borg in Oosterwijtwerd. Haye Ripperda werd door zijn huwelijk met Ailcke Houwerda tevens hoofdeling op West-Snelgersma in Appingedam. Zijn zoon Bolo Ripperda (gest. 1554) en kleinzoon Haye Ripperda (gest. 1558) zetten de Farmsumer hoofdtak voort, terwijl uit zijn zoon Omke Ripperda (gest. 1541) de tak te Hinte in Oost-Friesland stamde, die na twee generaties uitstierf.

Uit Focke Ripperda’s zoon Peter Ripperda (gest. rond 1510) en kleinzoon Fokko Ripperda (gest. 1560) stamt de Winsumer tak. Eggerick Ripperda werd door zijn eerste huwelijk tevens hoofdeling in Godlinze, maar vertrok in 1523 naar Overijssel. De borg in Godlinze kwam aan de nazaten van zijn dochter Bawe, gehuwd met Luirt Cater. Zijn zoon Unico Ripperda (gest. 1566) werd drost van Salland en van hem stamt de Oosterwijtwerder tak af, die voornamelijk in Overijssel en Gelderland bloeide.De Farmsumer hoofdtak stelde zich tijdens de Opstand tegen Spanje neutraal op. Jacob Ripperda, zoon van Haye, stierf wel in Oost-Friesland (1581), maar had de Beeldenstorm buiten de deur weten te houden en had in 1568 geweigerd graaf Lodewijk van Nassau te ondersteunen. Ook zijn broer Maurits Ripperda (1536-1616) was neutralist. Deze was heer van Vorden en Petkum in Oost-Friesland, waar hij het grootste gedeelte van zijn leven sleet in grafelijke dienst.

De 17de-eeuwse Ripperda’s van Farmsum traden weinig op de voorgrond; na eeuwen vond de familie hier een geruisloos einde met Hero Maurits Ripperda (1650-1681), wiens goederen na zijn dood wegens schulden werden verkocht. Meer allure had Hero Maurits’ tante Occa Johanna Ripperda (1619-1686). Aan haar strijdbare natuur was het te danken dat haar zoon Dodo von Inn- und Knyphausen Lütetsburg terugkreeg, dat zijn achterneef Haro Caspar van Ulrum wederrechtelijk in bezit had gehouden (zie Van In- en Kniphuisen). In haar tweede huwelijk trouwde Occa met Erik graaf Steenbock-Bo(r)gesund, een Zweedse militair, in wiens vaderland ze tenslotte opperhofmeesteres van koningin Christina werd.

De Oosterwijtwerder familietak speelde eveneens geen grote rol in de Ommelanden. Pas Gijsbert Harmen Ripperda (1639-1695) keerde naar Groningerland terug; hij en zijn dochter Margaretha Elisabeth Ripperda (1667-1738) moesten de macht in het onderkwartier Oosteradeel delen met de heren van Farmsum, die zich na de komst van de Rengersen (1693) krachtig manifesteerden. Door een uitgekiende huwelijkspolitiek waren dezen de enig mogelijke politieke erfgenamen van de kinderloos overleden laatste vrouwe van Oosterwijtwerd.

De Winsumer Ripperda-tak liet zich tijdens de Opstand juist sterk gelden. Van de vier zoons van Fokko Ripperda studeerden er waarschijnlijk twee in Genève. Reeds vóór de Beeldenstorm hadden zij eigenmachtig de Winsumer kerk van alle versierselen ontdaan en het dominicanenklooster geplunderd. Ze kozen in 1568 de kant van de Opstand en werden door Alva veroordeeld. Onno Ripperda sneuvelde in Frankrijk (1569); zijn broer Wigbold Ripperda (rond 1535-1573) is de bekende verdediger van Haarlem tegen de Spanjaarden, wat hem de kop kostte. Asinge Ripperda en zijn broer Peter, die geen geuzenactiviteiten ontplooide, stierven beiden in 1574 in Oost-Friesland. Hun goederen in Winsum werden geconfisqueerd en kwamen later aan de stad Groningen.

De Winsumer Ripperda’s speelden in de 17de eeuw geen rol meer in de Ommelanden. Zij waren weer katholiek geworden of waren dat gebleven. Asinges achterkleinzoon Ludolf Luirt Ripperda (rond 1648-1721) werd door zijn eerste huwelijk heer van Jensema in Oldehove. Hij was militair en stierf als commandant van Namen. Zijn zoon Johan Willem Ripperda (1680/1682-1737), een politieke opportunist, wisselde even vaak van geloof als van politieke koers. Gereformeerd geworden en getrouwd met een niet adellijke, maar rijke vrouw, wist hij zich binnen de kortste keren te bevrijden uit zijn (politieke) isolement, aanvankelijk in samenwerking met de gewiekste Evert Joost Lewe van Aduard, die in Ripperda echter zijn meerdere moest erkennen.

In 1710 had Ripperda Lewe zo klem gezet, dat deze hem Aduard - in feite dus zijn positie in Middagsteradeel - moest verkopen. Een en ander had Ripperda niet zonder de - financiële - steun van de stad Groningen kunnen verwezenlijken, die zo kans zag haar invloed in de Ommelanden te vergroten. Om hogerop te komen had Ripperda zich eerst met stadhouder Johan Willem Friso gelieerd; hij zocht na diens dood steun in Haagse kringen. De gepikeerde stad zegde hem daarom haar leningen op, zodat Lewe Aduard c.a. terug kon kopen (1712). Met Haagse steun had Ripperda een post als gezant in Madrid weten te verwerven (1714). Zijn activiteiten verplaatsten zich nu naar het Europese toneel.

Hij wist zich in de gunst van het Spaanse koningspaar te dringen; hij werd gezant in Wenen, grande en eerste minister (1725). In ongenade gevallen, vervolgens gevangengezet, wist Ripperda te ontsnappen; hij belandde via een omweg in Marokko, waar hij aanvankelijk in de gunst van de heerser stond en zelfs mohammedaan werd. Hij stierf als vergeten man in Tetoean. De zoon uit het eerste huwelijk, Ludolf Luirt (II) Ripperda (1707-1739), was gereformeerd gedoopt, maar werd later katholiek. Hij was korte tijd Spaans ambassadeur in Wenen (1725/1726) en trouwde daar de Oostenrijkse gravin Margaretha von Cobentzel (1698-1730). Alida Emestina Ripperda (1738-1766), een dochter uit zijn tweede huwelijk, was de laatste telg van haar geslacht in Groningerland.

[Alma, Feenstra]

Lit.: Feenstra, Bloeitijd en verval, M. Hartgerink-Koomans, Het geslacht Ewsum. Geschiedenis van een jonkersfamilie uit de Ommelanden in de 15e en 16e eeuw (Groningen en Batavia 1938); NNBW I, 1438-1439; II, 1212-1213; VI, 1186, 1190-1191; C. Pauw, Strubbelingen in Stad en Lande (Groningen en Djakarta 1956); S. van der Veen, Johan Willem Ripperda. De man die geen koning werd van Corsica (Groningen 1998).

< >