(Baflo 1780 - Utrecht 1852)
Medicus. Numan promoveerde in 1804 te Groningen en vestigde zich als huisarts te Hoogezand-Sappemeer. Hij leerde daar vanuit zijn praktijk de problemen van de veeteelt kennen. Evenals Petrus Camper was hij van mening dat het de plicht was van de geneesheren niet alleen voor de gezondheid van de mensen te waken, maar ook ‘voor hun levendige have’. Ten dienste van de veehouders vertaalde hij het Algemeen handboek der veeartsenijkunde van J.N. Rohlwes uit het Duits.
Hij schreef zelf in 1819 het vier keren herdrukte Handboek der genees- en verloskunde van het vee, het begin van een omvangrijk veeartsenijkundig oeuvre. In 1822 werd hij hoogleraar aan de Veeartsenijschool in Utrecht; van 1826 tot 1851 was hij daar hoogleraar-directeur. Nog in 1921 werd een gedenkpenning te zijner ere geslagen met de zinspreuk Animalium hominumque saluti: [een leven gewijd] aan het heil van dieren en mensen.
Lit.: C. Star Numan, ‘A. Numan’, HMNL 1853, 3-16; GE II, 538.