Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Gosses, izaak hendrik

betekenis & definitie

(Dokkum 1873 - Groningen 1940)

Historicus. Na enige maanden in Dokkum aan de normaalschool de opleiding voor onderwijzer bezocht te hebben, leerling van het stedelijk gymnasium in Leeuwarden. In 1893 ging hij naar Leiden, waar hij nog een jaar nieuwe letteren en geschiedenis kon studeren bij R.J. Fruin, die diepe indruk op hem maakte; daarna werd P.J. Blok zijn leermeester. Na het doctoraal examen studeerde hij een semester in Marburg aan de Lahn en een semester in Wenen sociaal-economische geschiedenis.

Aanvankelijk wilde hij promoveren op Caspar de Robles (1527-1585), de Spaanse gouverneur der noordelijke gewesten, maar daar zag hij onder invloed van zijn Weense leermeester K.Th. von Inama Sternegg van af; hij promoveerde in 1903 cum laude bij Blok op Stadsbezit in grond en water gedurende de Middeleeuwen. Een historisch-oeconomische beschouwing. Hoewel de titel een algemeen fenomeen aangeeft, handelde hij voornamelijk over de macht van de stad Groningen over het omliggende gebied. Bijna zijn hele latere oeuvre is gewijd aan onderwerpen uit de Noord-Nederlandse geschiedenis.

Na tijdelijk leraar Nederlands en geschiedenis te zijn geweest in Venlo en ’s-Gravenhage verwierf hij een aanstelling in Amsterdam en, in 1908, via zijn latere collega en vriend H. Brugmans, aan de UvA een privaatdocentschap, een toen veel gebruikte opstap naar een academische loopbaan. Toen J. Huizinga Groningen verwisselde voor Leiden werd Gosses benoemd, die inmiddels bekend was door zijn gedegen studies over Utrecht, Friesland en Groningen, maar vooral door zijn boek over De Vorming van het graafschap Holland (1914-1915). Met uitzondering van de klassieke oudheid omvatte zijn Groningse leeropdracht de gehele vaderlandse en algemene geschiedenis. Sindsdien had hij weinig tijd om te schrijven, zo vond hij, minder dan toen hij leraar was.

Bovendien heeft hij tijdens zijn hoogleraarschap bijna jaarlijks een rede moeten houden en dat kostte hem veel tijd. ‘Bijwerk’ heeft hij dat genoemd, maar juist deze redes behoren, met zijn levenbericht over P.J. Blok, tot zijn mooiste studies. Hoewel hij begonnen was met een economisch-historisch proefschrift, trachtte Gosses al spoedig zicht te krijgen op de geschiedenis door de bestudering van de wording van de middeleeuwse rechterlijke organisatie. Zijn genoemd boek over het graafschap Holland geeft dat reeds aan. Hij zette die lijn voort in De rechterlijke organisatie van Zeeland in de Middeleeuwen (1917) en in zijn Welgeborenen en huislieden. Onderzoekingen over standen en staat in het graafschap Holland (1926).

Het enige niet in Amsterdam geconcipieerde boek De organisatie van bestuur en rechtspraak in de Landschap Drente (tot den tijd der Republiek) (1941) is na zijn overlijden door zijn promota M. Hartgerink-Koomans, in samenwerking met de jurist HJ. van Meurs, bezorgd. Daarin raakte hij ook aan de sociaal-economische structuur. Aan de publicatie van een in Amsterdam praktisch voltooide studie over het bestuur en de rechtspraak in Friesland bewesten Lauwers en West-Friesland in de middeleeuwen is hij nooit toegekomen. Het zou de voltooiing zijn geweest van een rechtshistorisch oeuvre dat welhaast de hele Noordelijke Nederlanden omvat. Temeer omdat hij op het juridisch aspect van zijn werk ernstige kritiek kreeg, ervoer hij de verlening van het eredoctoraat in de rechten door de UvA in 1932, als een erkenning.

Gosses’ interesse voor de wording van de juridische structuur valt te verklaren doordat hij de menselijke invloed op het historisch proces gering achtte; bepalend achtte hij de stroom van de tijd, die zich door geen mens laat sturen.

Landelijke bekendheid en erkenning kreeg hij door het samen met zijn vriend N. Japikse (1872-1944) geschreven Handboek tot de Staatkundig geschiedenis van Nederland dat vanaf het verschijnen (1920, herdrukt in 1927 en 1947) tot in 1960 de vakbijbel van geschiedenis studerend Nederland gebleven is. Het middeleeuwse deel, geschreven in de typische Gosseaanse stijl: rijk aan beeldspraak, associaties en typische wendingen, steekt ver uit boven het strikt zakelijke van het door Japikse geschreven deel. Aan de bewerking uit 1959, Handboek tot de staatkundige geschiedenis der Nederlanden door de Nijmeegse, uit Kloosterburen afkomstige hoogleraar R.R. Post (1894-1968), bleef wel Gosses’ naam verbonden maar het boek was zijn identiteit kwijt en de typisch Gosseaanse stijl.

Gosses was zich in de loop van de tijd Groninger gaan voelen en kwam daar ook voor uit. Hij had grote belangstelling voor het terpenonderzoek en moedigde zijn studenten aan archeologie te studeren bij zijn latere ambtgenoot, de archeoloog Van Giffen. Diens opgravingen bij Ezinge (1931-1934) waren voor Gosses aanleiding voor de enige excursie die hij ooit heeft georganiseerd. Het dorp per touringcar naderend riep hij zijn studenten toe, wijzend vanuit het opengeschoven dakraam naar het Reitdiep en het dorp op de terp: ‘Mooier dan de Rijn bij Keulen’.

Gosses was sinds 1922 lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en jarenlang bestuurslid van de Rijks Geschiedkundige Publicaties RGP. Hij is de laatste hoogleraar aan de RUG die de leeropdracht van de hele geschiedenis heeft vervuld, die hij door ziekte voortijdig heeft moeten neerleggen.

[Linssen]

Lit.: C.W. van der Pot, 'I.H. Gosses’, Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen 1939-1940, 225-241; M. Hartgerink-Koomans, ‘Izaak Hendrik Gosses’, JMNLL 1939-1940, 20-32; F. Jansonius, ‘De stijl van de historicus I.H. Gosses’, Levende talen 43 (1954) 491; E.H. Waterbolk, ‘Een halve leerling over een veelzijdig leermeester’, Groniek 56 (1985) 29-43; C.A.A.

Linssen, ‘De historicus en hoogleraar I.H. Gosses’ in; C. Santing (red.), De geschiedenis van de Middeleeuwen aan de Groningse universiteit (Hilversum 1997) 109-158.

< >