1. vertrouwen; einem trauen, iem. vertrouwen; trau, schau, wem, zie toe, wie je vertrouwt; auf einen trauen, iem. vertrouwen; sich trauen, wagen, durven.
2. kerkelijk trouwen; der Pfarrer traute das Paar, de dominee zegende het huwelijk in.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: