Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Anlaufen

betekenis & definitie

aanlopen; oplopen; zwellen, wassen; inlopen, op gang komen; der Film ist gestern angelaufen, met de vertoning van de film is gisteren begonnen; einen anlaufen lassen, iem. afwijzen, afschepen; er in laten lopen; gegen eine Stadt anlaufen, bestormen; er ist übel angelaufen, hij is slecht te pas gekomen.

< >