Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

Gepubliceerd op 13-06-2019

zagers

betekenis & definitie

Ambachtsman, gespecialiseerd in het tot handzame en gebruikelijke maten zagen van vierkante balken. Twee zagers zaagden een balk met een grote raamÆzaag in de lengterichting door (sedert XVIIook met een lange kraanzaag) en bereikten daarbij een grote precisie. De meester stond boven en hield de zaag in de goede richting, de gezel stond beneden en leverde de kracht om de tanden door het hout te trekken.

In Amsterdam was de meesterproef het zagen van vijf planken uit een stuk wagenschot van c. 5 cm dik. Men was in staat plakken hout tot ongeveer 4 mm dik te zagen: spreidsel. Het beroep nam in belangrijkheid af bij de komst van de door wind aangedreven houtzaagmolens na 1600. zaghers: 1466 Damme (W.V.), stadhuis: zaegesnijders: 1547 Haaksbergen (O.).

De ordonnantie van het ambacht van de zagers te Middelburg uit 1560 onderscheidde bovensagers en ondersagers. Een bovenzager en een onderzager werkten met elkaar en vormden een maatschap.