Horizontaal draaghout in een kapconstructie onder de daksporen in de lengterichting van het dak, ergens tussen kapvoet en nok. 1337 Voorhout (Z.H.), Teylingen; sperren ten wormen aen die lodsen: 1389 Arnhem; 1457 Aalst (bij Eindhoven), boerenhuis. Ook wormt: 1644 Assendelft (N.H.), spinhuis; 1647 Heerenveen (Fr.), Crack State; philierworm: 1388 Egmond (N.H.), abdij. De bovenzijde ervan ligt horizontaal, in tegenstelling tot een gording.
Synoniem met fliering. De term is plaatselijk in Nederland nog in gebruik. Ook: wurm, wurmt.
In Zuid-Limburg en Noord-Holland worden worm en verwante termen ook gebruik voor de plaat over de wandstijlen van een vakwerk of houtbouw aan de voet van het dak. wermer: 1493 Maastricht, Nieuwenhofkapel. Men spreekt dan ook van spanwermen, als het gaat om wormen, die de spannen ondersteunen.