Bouwsel dat de wanden van een grot nabootst. Dit gebeurt door opstapeling van stukken rots ( rocaille) of door een muurbekleding met pleisterwerk, sintels, grind, kurk of schelpen ( schelpwerk). De schelpenkunde en de verzamelingen van kristallen en fossielen waren op een en ander van invloed.
Attribuut van de ‘natuurlijke’ stijl, uit Italië overgenomen. In Nederland en Frankrijk geliefd voor fonteinen (Fontaine de Medicis te Parijs, Jardin des Pins te Fontainebleau). In XVII-XVIII voor tuinhuizen, oranjerieën, feestversieringen, ‘mineralengrotten’ in slotparken e.d. (kasteel Rozendaal bij Arnhem, paleis Het Loo, ’s-Gravenhof te Zutphen).