(in Zaanse pelmolens) Een gewone (extra) maalsteen, met slechts weinig en zeer brede en diepe bodemsels, meestal iets vóór het hart gericht. De kerven waren soms wel 5 à 6 cm breed en 2 cm diep. De steen werd vanaf het ravenwiel aangedreven.
Hij lag op de maalzolder, soms in een maalstoel. Doppen werden fijngemalen tot een meelsoort die werd vermengd met het veevoer.