D. w. z. brieven der duisterlingen. De eerste uitgave zag in 1515 het licht.
Deze brieven danken hun oorsprong aan den strijd van Reuchlin met den gedoopten Jood Pfefferkorn en de Keulsche Dominicaner monniken. Ze zijn geschreven door een Humanist.
Hun doel was de spitsvondigheden der scholastiek, de domme driestheid der bedelmonniken, hun onzedelijkheid en hun geschreeuw over de ketterij der Humanisten aan het licht te brengen. Ze zijn geadresseerd aan Ortwin Gratius, scholasticus in Keulen, een van de voornaamste tegenstanders van Reuchlin, die met Pfefferkorns vrouw in ongeoorloofde gemeenschap leefde.
De schrijvers van de brieven, die zichzelven allerhande zonderlinge namen gaven, deelen aan hem in monnikachtig Latijn mede, hoe het met de zaak-Reuchlin stond, vragen hem om raad in hun grove onwetendheid en scholastieke dwaasheid, vertellen hem, wat zij eten en drinken en in het bijzonder, welke onzedelijke handelingen plaats vinden. De zaak van het diepgezonken monnikendom was daardoor totaal belachelijk gemaakt.
Luther wilde van deze brieven niet veel weten. Hij ging wel accoord met het doel der brieven, maar hij vond geen behagen in den toon en misprees het gebrek aan zedelijken ernst.
In Maart 1517 veroordeelde paus Leo X deze brieven in een afzonderlijke brève. Op den Index werden zij eerst in 1590 geplaatst.
Wie de schrijver is geweest, weet men niet. De vroegere academievriend van Luther Crotus Rubianus is een van degenen, die den stoot tot het schrijven gaven.
Ulrich Hutten schijnt eraan medegewerkt te hebben.