De ouderdom behoorde wysheid toe te brengen, door de jaaren. Job 12: 12, en 31: 7.
Maar niets minder is by veele ouden, die verslaaft zyn aan de begeerlykheden der jeugd. 2 Tim. 2: 22. Van zulke zegt men: Een oudjager hoort noch graag van de weyery, en een oud wagenaar het klappen van de zweep. Zulke verlaten de zonden niet, maar de zonden hen. Ja zy gaan daar in wel jongen te boven.
Dan is ’t: Daar gaat geen mal boven oud mal. ’t Was een oud spreekwoord: Hoe ouder, hoe zotter Brabander. Hoe ouder, hoe botter Hollander. Maar dit is ook in andere gewesten wel waarheid. De jeugd wil’er uit zei Besje, en zy reed op een bezemstok.
De Hoogduitschen hebben dit spreekwoord: Eingeil altweib ist des tods fastnachtspiel. Een geil oud wyf is des doods vastelavondspel. Ik heb gezien een aardig geval van een oud Besje van 72 jaaren, ’t geen zo ryk was, dat ze van den armen onderhouden moest worden. De broodkruimen staken haar zoodanig tot wellust, dat zy zich verloofde aan eenen schaapherders jonen van 18 jaaren.
De Kerkenraad weigerde deze zo ongelyke bruidegom en bruid in huwelyks ondertrouw op te nemen, en voegde by de redenen noch deze bedreiging, dat ze de hand van haar zouden aftrekken. Maar zo sterk was de liefdedrang, dat zy tot antwoord gaf: Laat gylieden my niet trouwen, zo zal ik voor hoer achter ’t land moeten loopen. Om dit dan voorzichtig te verhoeden, wierd de echtknoop van deze twee gelieven wettig gelegt. Doch het duurde maar omtrent 14 dagen, wanneer deze gemaal en gemaalin weder van malkanderen liepen.