Dat is, niet te eeten, niet te schranssen. Bikken zal zyn bekken, hier is niets voor den bek. ’t Is in de keel en maag vacantie.
Men houd’er strengelyk de vasten. Of zoude dit zien op het bikken, of scherpen der molensteenen? De tanden zyn de maalsters, Predik. 12: 3. Dan zoude het willen zeggen, daar is niets, waar op men de tanden scherpen moet.