Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Zeeman, abraham johannes

betekenis & definitie

Geb. Amsterdam 5 september 1811, overl.

Antwerpen (België) 7 november 1876. Woonde en werkte in Amsterdam, Den Haag van 1837 tot 1845, Amsterdam tot 1846, daarna in Antwerpen (ook in deze stad in 1841 en 1844). Leerling van Cornelis Kruseman, J. Paelink en N. de Keyser. Schilderde en tekende portretten, figuren, in- en exterieurs (genre); te Antwerpen ook ingeschreven in het bevolkingsregister, als beroep winkelier.Tentoonstellingen Amsterdam 1838,1842 en 1844, Den Haag 1837, 1843,1845, 1847 en Rotterdam 1844 en 1846: portretten; herberg met jagers; lezende jongeman; boerenvrouw die een bedelaar een stuk brood geeft ;liereman; spinnend vrouwtje; dobbelen; kwakzalver; poelier; het damspel; jagers in een herberg; jager betrapt een stroper; groep spelende kinderen; grootmoeder met haar kleinkinderen; ‘vrijaadje’ van Jan Steen met Marijtje Herculens; kwakzalver; het dobbelspel.

Immerzeel; Scheen 1946 en 1970; Thieme-Becker; Wurzbach.