Geb. Amsterdam 20 oktober 1799, overl.
Beverwijk 18 oktober 1868. Leerling van zijn vader L. G. Portman, C. Kruseman (1818-1819), raadgevingen van J. W.
Pieneman en van G. Guillon Lethier te Parijs (1823, 6 maanden). Later medewerker van P. J. Schotel en W. B. van Wouw.
Schilderde voornamelijk historiestukken en portretten; was ook steentekenaar. Gaf les aan P. F. Greive, D. Hansma en J. F.
M. Mourot. Woonde tot 1810 in Amsterdam, Darmstadt tot 1817, Amsterdam tot 1827 (België 1822, Frankrijk (Parijs) 1823), Den Haag 1828, Duitsland 1828, Parijs 1829, Den Haag 1830, Londen 1830, Duitsland 1831, Den Haag tot 1833, Amsterdam tot 1850, Alkmaar tot 1850, Haarlem 1850, Kleef 1852, Parijs 1859-1868.Tentoonstellingen Haarlem 1825, Amsterdam en Den Haag 1820-1852: damesen herenportretten; bijbelse voorstellingen: historiestukken, o.a. de dood van Willem Barentsz in 1597, en genrestukken, w.o. een scheikundige in zijn werkplaats; jongen en meisje bij een spinnewiel; karnende boerin; Grieks krijgsman; De Ruyter bij het lijk van Tromp.
ALKMAAR -Stedelijk Museum: St Sebastiaan. AMSTERDAM -Rijksmuseum: twee protretten (één gem. C. J. L. Portman 1826); grootvorst Alexander te Zaandam; een oude man in zeventiende-eeuws kostuum (gem.
C.J. L. Portman f). -Rijksprentenkabinet: een tekening. HAARLEM -Teylers Stichting: het lijk van Tromp; kerkvervolging, OTTERLO -Rijksmuseum Kröller Müller: een tekening.
Kunstkronijk 1847 (bldz. 12).
Immerzeel; Luns; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek III; Plasschaert; Scheen 1946 en 1970; Thieme-Becker; Van Hall I en port.; Voorloopige lijst der Nederlandsche Monumenten III; Waller; Wurzbach.