Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Groot, adrianus martinus de

betekenis & definitie

Geb. Sliedrecht 10 augustus 1870, overl. niet bekend.

Woonde en werkte in Dordrecht, Londen, Hamburg, Barcelona, Leipzich 1895, München 1898, Parijs 1900-1904, Amsterdam tot 1917, vertrok 20 augustus 1917 naar Noord-Amerika. Leerling van A. J. Terwen te Dordrecht, schilderlessen te Leipzig (1895) van A. Klauroth, te München (1898) van G. Papperitz, studeerde daarna 4 jaar te Parijs (1900-1904).

Aanvankelijk reklame- en modetekenaar, later meer portretschilder. Gaf les aan R. J. Ouwejan, J. P. C. van Os en A.

J. Smetz. Was lid van ‘De Onafhankelijken’ en van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam; tevens penningmeester van het Steuncomité voor Beeldende Kunstenaars.Luns; Mak van Waay; Plasschaert; Scheen 1969.

< >