Bijbelse spreekwoorden

C.F. Zeeman (1888)

Gepubliceerd op 12-03-2025

Hij ziet of hij bezeten was

betekenis & definitie

Bezeten, Luk. 8: 27.

- Hij ziet of hij bezeten was.

- Ben je bezeten?
- Zijt gij bezeten, laat u naar Gheel voeren.
- Hij raast als een bezetene.



Zoo als in de drie daargenoemde spreekwijzen, zoo wordt in het algemeen het woord bezeten of van den duivel bezeten gebruikt om krankzinnigheid aan te duiden. In de eerste spreekwijze hij ziet of hij bezeten was wordt meer gedoeld op een woest, verwilderd uitzicht als van een waanzinnige; de vraag ben je bezeten? beteekent eenvoudig een uitroep van verwondering over iemands onverstand of onverwachte handelingen, gelijkstaande met ben je gek? de derde spreekwijze zinspeelt op teekenen van waanzin die iemand geeft en waaruit men aanleiding neemt, hem naar het Vlamingsche vlek Gheel, het bekende verplegingsoord voor zinneloozen, te verwijzen; de vierde uitdrukking eindelijk hij raast of hij bezeten was, doelt op iemands dolle drift waardoor hij den schijn krijgt van razernij, van woedende krankzinnigheid.

Maar al deze uitdrukkingen vinden haren oorsprong in hetgeen de drie eerste Evangelisten aangaande de bezetenen vermelden. Bezeten zijn is eigenlijk eene verkorte spreekwijze voor: van een démon, van een onreinen of boozen geest bezeten zijn. Deze spreekwijze die beteekent dat de onreine geest iemand in bezit heeft, rust op het geloof der Joden wat zij met andere oude volken gemeen hadden, dat alle lichaams- en geesteskwalen aan de bovennatuurlijke werking van booze geesten moesten toegeschreven worden en dat bepaald vallende ziekte, vlagen van krankzinnigheid, plotselinge door zenuwlijden veroorzaakte blindheid, doofheid en sprakeloosheid door de inwerking van booze geesten ontstonden, Matth. 12: 22. 17: 15.

Menschen die door zoodanige ziekte-toevallen waren aangetast, werden niet slechts door anderen gehouden maar hielden ook zich zelven voor personen in wie een démon huisde; meermalen spreken zij als of de booze geest in hen het woord voert, b.v. Matth. 8: 29. Krankzinnigheid, woedende razernij was vooral een teeken van bezetenheid, zoo als uit het verhaal van den bezetene te Gadara Mark. 5: 4, 5, 15 b.v. blijkt. Dat wij hier met bijgeloof te doen hebben behoeft geen betoog, maar dat bijgeloof was zeer algemeen en werd door Hippocrates in een werk “over de heilige ziekte” reeds bestreden. Bij de Joden evenwel was dat bijgeloof verbonden met de Messiaansche verwachtingen; men geloofde dat de Messias de démonen uitdrijven en in de Gehenna werpen zou: het menigvuldig voorkomen van deze met storing van het zenuwleven nauwverbondene zielsziekte juist in den tijd waarin Jezus optrad, heeft juist in de toen heerschende overspannen verwachtingen van verlossing uit de zoo bange en drukkende omstandigheden zijnen natuurlijken grond. — Een bewijs hoe bezetenheid even als bij ons in de genoemde spreekwijzen met krankzinnigheid vereenzelvigd werd is o. a. te vinden in Joh. 10: 20, 21.

< >