Geboden, Deut. 4: 13.
Hij zet er zijne tien geboden in, b.v. in iemands gezicht. Deze onder de lagere volksklasse gebruikelijke beeldspraak, welke o. a. voorkomt bij v. Koetsveld Novellen derde verzameling, in “de schoone onbekende”, blz. 242, beteekent iemand zijne vingers (zijne nagels) in het gezicht zetten. Harrebomée I. 208 meent dat hier van geboden gesproken wordt omdat de vingers iemands wil volgen, wat evenwel onjuist schijnt; omdat zulks van de geboden niet gezegd kan worden; waarschijnlijk heeft het getal tien en daarbij de gedachte aan eene krachtige openbaring van iemands wil, die met de openbaring van den goddelijken wil in de tien geboden overeenkomt tot deze spreekwijze aanleiding gegeven.