Engel, 2 Sam. 14: 17, 20, Gal. 4: 14.
- Hij of zij is een engel.
- Hij wordt met blijdschap begroet alsof er een engel uit den hemel kwam.
De engelen die in den Bijbel als toonbeelden van wijsheid, godsvrucht, zedelijke reinheid, vriendelijkheid en dienstvaardigheid jegens menschen worden voorgesteld, 2 Samuel 19: 27, Ps. 103: 20, Job 4: 18, Luk. 15: 10, Luk. 16: 22 worden daarom ook in de H. S. menigmaal genoemd, om door vergelijking eenige menschelijke voortreffelijkheid aan te duiden, zoo b.v. zegt 2 Samuel 14: 17 de wijze vrouw van Thekoa, door Joab aangezocht om voor den in ballingschap levenden Absalom bij David een goed woord te doen: als een Engel Gods, is mijn heer de koning om te onderscheiden, het kwade en het goede.
Zoo verklaart Paulus Gal. 4: 14 dat de christenen in Galatie hem niet veracht, maar om de blijde boodschap die hij bracht als een engel Gods, d.i. met zooveel eerbied en toegenegenheid, als ware hij een hooger dan aardsch wezen, hem ontvangen hebben.
Op dezelfde wijze, noemt men ook bij ons een man of vrouw, bepaald om hunne bijzondere lieftalligheid uit te drukken, een engel of engelin en zegt men van een overdreven eerbetoon, van een buitensporige vriendelijke ontvangst, welke aan dezen of genen, bepaald aan een predikant, ten deel valt met zinspeling op Gal. 4: 14 hij wordt begroet, alsof er een engel uit den hemel kwam.
Engelentaal spreken
Engelentaal, 1 Korinth. 13: 1.
Deze zegswijze, wordt gebezigd om aan te duiden, dat iemand eene taal doet hooren, zoo verheven, zoo welluidend en schoon, als er in den reinen hemel door de daar wonende dienaren Gods wordt gesproken. De uitdrukking is ontleend aan 1 Korinth. 13: 1 waar Paulus in zijne verheerlijking der broederlijke liefde verklaart, dat hij die liefde missende, maar eene luid klinkende schel zou wezen, al sprak hij met de talen (eigenl. tongen) van menschen niet alleen, maar ook van engelen. Elders wordt het woord der engelen als eene goddelijke openbaring voorgesteld Gal. 1: 8, Hand. 7: 53. De zang der engelen wordt ook als iets zeer heerlijks voorgesteld Luk. 2: 14. In denzelfden zin wordt nu ook van een redenaar gezegd, dat hij engelentaal spreekt, en bezigt men de bij Harrebomée III. CLXVI aangehaalde uitdrukking, al spraakt gij met engelsche tongen, waarbij engelsch gelijk is aan engelachtig, zooals b.v. Vondel in de Lucifer ook van het Engelsdom voor Engelendom spreekt. Dezelfde beteekenis heeft de bij van Duijse, bl. 208 voorkomende spreekwijze: Zij kan kallen als een engel, of het elders voorkomende spreekwoord: Zij zingt als een engel, maar zij scheldt als een vischwijf.
Het is een engeltje in den hemel
Engeltje, Matth. 19: 14.
Die uitdrukking bezigt men van een vroeg gestorven kind, met zinspeling op Matth. 19: 14 en wellicht op Openb. 14: 4.