Purgo
(1); a. eig., schoonmaken, reinigen, ungues, Hor., locum, van onkruid zuiveren, geschikt maken ter bebouwing, Cic.; in ’t bijz., zuiveren, purgeren, quid radix ad purgandum possit, Cic., purgor bilem, ik zuiver mij van gal, Hor., purgatum te illius morbi, van die ziekte genezen, Hor. b. overdr., urbem...