ploertigheid
(19e eeuw) (inf.) onbeschoftheid; ruwheid; gemeenheid. • Tegen dergelijke ploertigheden moet je iets doen, als je het mij vraagt.” (Hubert Lampo: De komst van Joachim Stiller. 1959) • Want het is een ploertigheid om van Charles te beweren dat hij bij zijn afscheid van de Armeniërs recht in de lens gekeken heeft om zo goed moge...