pisbroek, piskloot
(1971) (scheldw.) kind dat nog in de broek plast; vandaar ook als term voor iemand die men minacht. • ‘Hou jij je er alsjeblieft buiten, pissebroek,’ verzocht Dick. (Miep Diekmann: De dagen van Olim. 1971) • Hij was hier met een hele troep, allemaal van die kleine pissebroeken, die tegen m'n deur aan stonden te trappen. (Miep...