Over den kop gaan (of zijn)
D.w.z. failliet gaan (zijn), of zooals men in de Zaanstreek zegt: over de bien zijn of over oor zijn (Boekenoogen, 43 en 693); elders met de beenen in de hoogte of in de lucht liggen (Harreb. I, 40); over de beenen zijn; eene buiteling doen, maken (fr. culbuter ou faire la cabriole, la culbute). Zie...