eetklep
(2007) (inf.) mond. Vgl. eethoek*; eetkamer*; eetplaats*. • Hij praatte en moeder reikte hem de schaaltjes, waaruit zijn graaiende hand ‘(Lekker, echte katjangs) de zoutjes handig in de eetklep werkte, ondertussen gewoon doortokkend, de stukjes kroepoek en rempejeh duidelijk zichtbaar in de malende kinnebak. (Peter Langendam: M...