bitchen
(1993) (< Eng. to bitch) (jeugd) zeuren; vervelend doen; ruzie maken. • ‘Is er wat?’ bitcht ze als ze me passeert. (Rob van Erkelens: Het uur van lood. 1993) • Bij Mody Mary, dat een argeloze klant gemakkelijk zou kunnen verwarren met een Grand Cafe, zat een verkoopster boven op tafel luid te bitchen aan de mobiele. (het P...