vol zanglust.
vol zanglust; met zanglust; zanglust hebbend; geneigd tot zingen; graag zingend.
Voorbeelden:
Nu kan ik me wel een beetje voorstellen dat men al vrij snel zo'n 30 zanglustige mannen bijeen had, want Apeldoorn telde destijds circa 35.000 inwoners (in 2000 méér dan 150.000!).
http://www.acm-apeldoorn.nl/start.htm
In gedachten verzonken luistert hij naar de zanglustige merels, naar het 'takken' van de bruggen en naar de drenzende regen.
Andreas Roels, Hete zeeprikkels, 1984
De koorschool Zing Helder - in oktober 2010 opgericht door zangcoach Kees Hanegraaff - is hard op zoek naar zanglustige kinderen.
http://www.denhelderopzondag.nl/nieuws/2067019-zanglustige-kinderen-gezocht, 16 februari 2011
Een initiatief van het sociaal cultureel werk om alle plaatselijke zangkoren eens samen te brengen. Dat was gelukt waardoor heel zanglustig Ruinen, de zangkoren Larynx, Hervormd Kerkkoor Ruinen, de Geuzingers, het dameskoor Ansen, het koor van de plattelandsvrouwen Ruinen, Halleluja, De Tumpzangers, en Kunst naar Kracht beurtelings twee liederen zongen.
Meppeler Courant, 1996
Dat was ook zo'n gezegde van m'n opoe. Ze schudde ze uit d'r mouw. En ze was ook zeer zanglustig, dat stamde nog uit d'r jeugd. Toen had je zangers, die een lied aanhieven op straten en pleinen en dat lied kon je van hem kopen, voor een cent of voor een hallefie. M'n opoe deed dat en zong die liederen na.
Simon Carmiggelt, Welverdiende onrust, 1982