Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

sacoche

betekenis & definitie

handtas.

relatief kleine tas die meestal door vrouwen gebruikt wordt en die vaak persoonlijke eigendommen bevat die niet veel ruimte innemen, bijvoorbeeld een portemonnee, een paspoort, sleutels en make-up; handtas.

Voorbeelden:
Louis niesde, haalde zijn zakdoek te voorschijn, de gestolen zilverlingen rolden over de vloer, rinkelden. Schuld, als een van bloed kletsnatte handdoek, golfde over zijn gezicht. Een muntstuk bleef in een sierlijk boogje rollen. "Het is mijn spaargeld," zei Louis snel. "Het is uit mijn sacoche," zei tante Violet ijzig. "Ik heb het direct gezien vanmorgen. Peinst ge dat ik achterlijk ben? Op uw knieën!"
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983

"Godverdegodver, rotte smeerlap, die in mijn sacoche zit, in mijn foto's en mijn brieven zit te snuffelen!". (Haar sacoche! weer moest hij grinniken en gieren van binnen, want Vlieghe zei het vlakbij in de verre monotone begraven mufstinkende tijd van dat ander vrouwenhuis in Haarbeke, "Gij hebt in haar sacoche gezeten" en bedoelde de handtas van vel en vlees en haar dat tussen vrouwenbenen zit).
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983

Ik kom in de woonkamer en neven de tafel staat een sacoche. Wat staat die hier te doen? Ons ma heeft zo geen sacoche. Oe! Dat is haar sacoche! Mannekes, wat ik daar allemaal mee gedaan heb. Al wat daarin zat, heb ik, geloof ik, in duizenden stukskes gescheurd. Papieren. Alles. Haar zakspiegelke heb ik kapotgestampt. Haar poederdoos. Zonnenbril. Alles. Ik geloof hare lippenstift niet, die wou ik aan een meiske geven.
Arne Sierens, Sierens & Co, 2000