Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

huisdier

betekenis & definitie

gedomesticeerd dier.

dier dat in of nabij de woning van mensen gehouden wordt voor de gezelligheid of voor het nut; gedomesticeerd dier.
In het algemeen taalgebruik vaak alleen in toepassing op de zogenaamde kleine huisdieren of gezelschapsdieren, zoals honden, katten en cavia's. In die enge betekenis dan ook wel genoemd naast of in tegenstelling tot vee. In ruime zin en in het taalgebruik van wetenschappers ook in toepassing op de zogenaamde grote huisdieren, met name boerderijdieren of landbouwdieren, zoals paarden, runderen en schapen.

Voorbeelden:
Katten en honden zijn de meest geliefde huisdieren.
http://www.bop.vgc.be/tijdschriften/wablieft/wab440/Wa40sam1.txt

Sinds mensenheugenis zijn de planten- en dierenwereld ten nutte gemaakt: akker- en siergewassen, vee en huisdieren.
NRC, 1993

Het MKZ-virus tast de tweehoevigen aan, zowel huisdieren als wilde dieren.
http://www.dierengezondheidszorg.be/01%20frames/wetgeving/Mkz/Artikel/artikel.htm

Huisdieren zijn voor veel mensen een steun, troost en toeverlaat.
http://www.vsys.nl/home.htm

Om te controleren of het virus niet gevaarlijk is voor andere diersoorten, injecteerden de onderzoekers het duizendvoudige van de voor konijnen dodelijke dosis in 34 verschillende dieren, waaronder huisdieren zoals paard, koe, schaap, hond, duif.
De Standaard, 1996

Steeds meer mensen nemen een huisdier. Een hond, kat, hamster, cavia, konijn, vogel, paard, enz. Deze huisdieren worden genomen omdat de houder het leuk vindt, er een hobby aan heeft of hierdoor zich minder eenzaam voelt.
http://www. alterna. nl/