springplank boven het water.
(verende) springplank boven een zwembad die bedoeld is om ervanaf te duiken en springen; plank boven het water om ervanaf te duiken en springen.
Voorbeelden:
Paul zou nu op de rand van zijn duikplank staan, zijn lichaam laten veren, zijn armen zijwaarts strekken, door zijn knieën buigen, zijn armen naar voren steken, afzetten met de bal van zijn voet en in het water duiken. Na honderd baantjes zou hij zijn lichaam afspoelen met ijskoud water en de vruchtensappen drinken die Bakabana had uitgeperst.
Oscar van den Boogaard, Liefdesdood, 1999
Langs het jaagpad, dat slechts zelden door de schippers gebruikt werd omdat er op het kanaal om zo te zeggen niet gevaren werd, had een groep studenten een soort zwemplaats in het kanaal afgebakend. Het riet was weggekapt en er was een duikplank aangelegd. De elsenstruiken dienden als kleedkamers.
Lut Ureel, De lange geboorte, 1977