(Ned.; De V. 1936 verleent in principe aan alle in Eur. in het wild voorkomende vogelsoorten bescherming, uitgezonderd de jachtvogels en het pluimvee. In het belang van de vogelstand, de landb. of de jacht zijn 14 vogelsoorten tot de onbeschermde vogels verklaard. de V. verbiedt het doden of vangen van vogels, het vervoeren van en het verhandelen (in de meest uitgebreide zin) van vogels, waarbij onder vogels worden verstaan levende en dode (al dan niet gepraepareerde) vogels, huiden van vogels of delen ervan.
Door een uitvoerig stelsel van vogelvergunningen wordt dan gelegenheid gegeven om bij schade of overlast of voor wetenschappelijke doeleinden toch vogels te mogen bestrijden of verzamelen. De V. valt onder het Ministerie van O.. K. en W.In België is het vogeltrekken (d.w.z. het doden of vangen van vogels) geregeld bij K.B. van 25 Oct. 1929. Dit besluit geeft vooreerst een reeks vogelsoorten aan, die als voor de landb. nuttig zijn te beschouwen en waarvan het vangen, verdelgen of trekken te allen tijde verboden is, zelfs in beloken plaatsen, hovingen, parken, boomgaarden, enz. (art. 2).
Vervolgens geeft het een opsomming van de vogels die als dagroofvogels dienen beschouwd te worden, en die te allen tijde door de bezitter of zijn afgevaardigde of de houder van het jachtrecht mogen verdelgd worden, zelfs met het geweer (art. 3).
Ook verklaart het, dat de overige onbeschermde vogels in de trektijd, d.i. van 1 Oct. tot 15 Nov., mogen getrokken worden door de houders van een trekvergunning. Deze vergunningen worden na betaling van een vergunningsrecht door de arrondissementscommissaris uitgereikt (art. 4).
Ten slotte verbiedt het K.B. het gebruik van zekere verdelgingsmiddelen, zoals o.m. de vogellijm, de met bedwelmende stoffen samengestelde lokmiddelen, de levende of dode nachtroofvogels, de kooien en netten behalve in de trektijd (art. 11).