Meestal wordt hieronder verstaan de verhouding verteerbaar ruw eiwit tot zetmeelwaarde. Voor melkvee ligt deze verhouding tussen 1 op 4,9 à 6,3, voor mestvarkens tussen 1 op 4,7 à 10, voor werkpaarden tussen 1 op 7 à 9,5, enz.
Dit begrip wordt ook wel de eiwit-zetmeelwaardeverhouding of ook de eiwitverhouding genoemd. de Deense physioloog MOLLGAARD heeft dit begrip een betere theoretische fundering gegeven: een bepaald deel van de totale netto energie (zw) moet ontleend zijn aan de netto energie van het eiwit (voor onderhoud 1/10 deel, voor melk- en vleesproductie ⅕ deel). Soms wordt onder v. ook verstaan de verhouding verteerbaar ruw of werkelijk eiwit tot de eiwitvrije zetmeelwaarde.