wil zeggen levendbarend, levende jongen voortbrengend, in tegenstelling met eierleggend (ovipaar). In de plantk. bedoelt men met v. meestal een plant, waarvan de zaden zich in de nog aan de moederplant verbonden vrucht reeds beginnen te ontwikkelen.
Dit verschijnsel komt vooral voor bij mangrove-bomen. Bij Rhizophorasoorten groeit de hypocotyl uit, doorboort de vruchtwand en bereikt, al naar de soort, een lengte van 25-60 cm. Bij Avicennia is die ontwikkeling minder opvallend, daar zij hier geheel binnen de vruchtwand blijft. Wel is voorgesteld de term slechts te bezigen voor die plantensoorten, die binnen de bloeiwijze bulbillen vormt, zoals het geval is bij Allittm vineale L., Agave rigida MILL. e.a.