fam. Caprifoliaceae.
Houtige gewassen met schermvormige bloeiwijzen van meestal radvormige bloemen, later met besvormige steenvruchten. \7an verscheidene soorten zijn de randstandige bloemen steriel en deze hebben dan een veel grotere kroon, waardoor de bloeiwijze stralend is. Bij cultuurvormen kan het voorkomen, dat alle bloemen steriel zijn, waardoor kogelronde bloeiwijzen ontstaan (z.g. sneeuwballen). Zeer algemeen is de inlandse V. opulus L., Gelderse roos, met gelobde bladeren. De vorm met uitsluitend steriele bloemen wordt zeer algemeen als dekheester aangeplant en heet sneeuwbal (V.opulus roseum L.). Bladverliezendesoorten met gezaagde bladeren zijn V.lantana L. uit Eur., met kleine, geelachtig witte, benauwd riekende bloemen; V.carlesii HF.MSL. uit Korea, met grotere, zeer lichtrose, heerlijk riekende bloemen; V.plicatum THUNB. uit Japan, waarvan het type uitsluitend steriele bloemen bezit (Japanse sneeuwbal , terwijl bij V. plicatum tomentosum (THUNB.) MIQ. (V. tomentosum THUNB.), de wilde vorm is met de steriele bloemen alleen langs de rand van de bloeiwijze. Van de bladhoudende soorten vindt men algemeen V. rhytidophyllum HEMSL. uit China, met langwerpige, rimpelige bladeren, die aan de onderkant grijs viltig behaard zijn. Verder V.buddleifolium WRIGHT, V.utile HEMSL. en V.davidii FRANCH., alle uit China, waarvan vooral de laatste een geliefde rotsheester is.