of verzeepbare oliën zijn niet vluchtig en stollen bij afkoeling tot vetten. Vetten, die bij temp. beneden 50 C tot oliën smelten behoren er ook toe.
De kenmerkende eigenschap van oliën en vetten is, dat zij met loog tot zeep worden omgezet, z.g. verzeept, waarbij glycerine vrijkomt. Voorkomen. Olie wordt gewonnen uit: (% berekend op drogestof)
Vruchtvlees: gehalte
Olijf - Olea europaea 76%
Olicpalrn — Klaas guineensis 64%
Zaden:
Copra — Cocos nucifera 69%
Sesamzaad - Sesamum oriëntale 55%
Koolzaad Brassica napus oleiferu 53%
Zonnebloempitl - Helianthus annuus 53%
Maanzaad — Papaver somniferum 51%
Grondnoten Arachis hypogaca 51%
Katoenzaad - Gossypium 41%
Lijnzaad - Linum usitatissimum 41%
Sojabonen - Soja max 22%
Kiemen van granen:
Mais Zea mays 37 %
Tarwe — Trilicum vulgare 13%
Bij het dier vinden wij de vetten meer over het gehele lichaam verspreid; in de eerste plaats in het onderhuidse vetweefsel, maar ook in de spieren, de lever en op andere plaatsen. Bij vissen zijn de levers een econ. belangrijke vetbron (levertraan met vitamine-A en -D.) Een zeer grote vetvorming nemen wij waar bij walvissen en robben.
Samenstelling (z. Vetten). De vetzuren, die in de natuurlijke oliën aangetroffen zijn, hebben het gemeenschappelijke kenmerk van een even aantal koolstofatomen, een onvertakte keten van koolstofatomen en een eindstandige carboxylgroep (-COOH). Een gedeelte is verzadigd en deze vormen de homologe reeks CnH2n+1, COOH, van boterzuur met 4 tot cerotinezuur met 26 koolstofatomen. Hiervan zijn palmitinezuur, C16, en stearinezuur, Ci8, algemeen in alle oliën aangetoond. Daarnaast komen steeds onverzadigde vetzuren met één of meer dubbele bindingen voor, merkwaardigerwijze merendeels 18 koolstofatomen groot.
Hiervan zijn in alle oliën het oliezuur. CH3-(CH2)7-CH=CH-(CH2)7-C00H, en het linolzuur, CH3-(CH2)4-CH = CH-CH2-CH= CH-(CH2)7-COOH gevonden.
Winning. Vetten en oliën worden op 3 verschillende wijzen gewonnen:
1. Door verwarming (na destructie van het weefsel) en afschenken. Bij deze primitieve methode blijft veel vet in het weefsel achter.
2. Door persen (vroeger in windmolens, later met hydraulische persen tot 300 at druk, waarbij slechts ca 5% vet in de drogestof achterblijft).
3. Door extraheren; vroeger met zwavelkoolstof en trichlooraetheen, thans met benzine. Hierbij beperkt men het verlies tot < 1%, maar toch heeft deze methode het persen niet kunnen verdringen.
Productie. De wereldproductie van oliën en vetten werd in 1948 geschat op ca 20 mill. t, welke verdeeld kan worden in 12,5 mill. t plantaardige en 7,5 mill. t dierlijke vetten. De dierlijke vetten bestaan uit boter (2,5 à 3 mill. t), reuzel en talk (samen 4 mill. t) en traan (0,5 mill. t).
Toepassing. Oliën en vetten worden heden ten dage voor de meest verschillende doeleinden gebruikt, maar het grootste gedeelte dient wel voor de voeding van de mens. Het percentage mag men wellicht op 40% van het totaal schatten. De meeste oliën en vetten worden na de winning geraffineerd, waaronder men een bewerking verstaat, die dient om onzuiverheden, vrije vetzuren, kleur- en reukstoffen te verwijderen. Daarbij wordt een gedeelte van de vloeibare oliën tot een hoger smeltpunt gehard, omdat er in de wereld naar verhouding een tekort aan vaste vetten is. In verbruik volgt hierop de zeepindustrie, terwijl lijnolie in ruime mate in verf en linoleum, in lakken en drukinkt, bij het maken van dekzeilen, visnetten en oliegoed wordt verwerkt.
Verder vinden v.o. in een menigte van industrieën toepassing, al zijn de kwanta naar verhouding tot bovenstaande doeleinden klein. Niettemin is er ca 4 t talk nodig om een schip van 10.000 t te water te laten. Ook in consistentvet en als smeerolie wordt naast minerale olie veelal nog een gedeelte v.o. verwerkt. Bij het vertinnen van blik en het aflaten van staal gebruikt men grote hoeveelheden palmolie. Vetzuren of producten daarvan gaan naar de textielindustrie, of worden verwerkt in schoensmeer en vloerwas, in zalven en cosmetica, in rubberbanden, verfstoffen, lederwaren, gramofoonplaten en anderszins.
H. A. BOEKENOGEN.