Ned. In de thans van kracht zijnde pachtwetgeving moet de verpachter een verlaging van de pachtprijs gedogen, wanneer gedurende een pachtjaar of pachtseizoen, ten gevolge van buitengewone omstandigheden, de opbrengst van het bedrijf aanzienlijk minder is geweest dan bij het aangaan der overeenkomst te verwachten was.
Vergoeding van bedrijfsschade, welke de pachter krachtens een overeenkomst van verzekering of uit anderen hoofde ontvangt, of had kunnen ontvangen, geldt als opbrengst van het bedrijf. Het r. slaat dus op verlaging van de pachtprijs over een reeds verlopen pachtjaar. Een verandering in de pachtprestatie voor de toekomst kan eveneens worden aangebracht op verzoek van de pachter na het verstrijken van een pachtperiode van 3 jaren. Wordt geen overeenstemming bereikt dan beslist de Grondkamer. Vroeger, vóór de huidige pachtwetgeving, was het r., zoals dat in het B. W. geregeld was, niet dwingend en kon in de pachtovereenkomst daarvan afstand gedaan worden, hetgeen dan ook algemeen geschiedde, wat natuurlijk niet insloot, dat nu ook alle verpachters niets deden, wanneer er zich ernstige rampen voordeden. Zij deden het dan geheel vrijwillig.